‘Een god die ons Zijn bestaan laat bewijzen, zou een afgod zijn.’
Dietrich Bonhoeffer
Door Helmut Spörl - uit: Weiß ich den Weg auch nicht, Du weißt ihn wohl
Een aansprekende anekdote uit
De Lotgevallen (Erlebnisberichte) van de Duitse evangelist Helmut Spörl, die begin 1945 ook nog actief was als hospik in het militaire hospitaal in de Velswijk
(dat destijds deel uitmaakte van de gemeente Zelhem) en daar een jonge lerares, Diana, tot de Heiland bracht. Hij was daar samen met collega-hospik Fred Scheltz ingekwartierd bij meester Tieken. Zij maakten deel uit van de 116e pantserinfanteriedivisie, ook wel bekend als de Windhund Divisie.
'Wij geloven in het positieve christendom', had deze Hitler gezegd. Met die uitspraak had hij miljoenen
naamchristenen, maar aanvankelijk ook echte kinderen Gods, verblind. Men zag hem als een door God gezonden Führer (Leider), voor wie men zelfs ernstig bidden moest. Ook mijn ouders hadden in hun grote economische en financiële nood de hoop dat hun situatie zich zou verbeteren. Ook zij hadden de tactiek en geraffineerdheid van deze Führer in het begin niet doorzien. Wat ik als 18-jarige commerciële handelsbediende op 24 april 1933 in mijn dagboek schreef, schokt mij zeer als ik het nu op hoge leeftijd lees. Er staat: 'Wat de Bijbel, het Boek der Waarheid leert, moet wel in vervulling gaan. Wij zijn de eindtijd dicht genaderd. Hitler kan het Duitse volk tot volle bloei brengen, maar als ik de godsdienstige situatie bekijk, kan met hem - al zal hij het zelf niet beseffen - de Antichrist van de eindtijd gekomen zijn.'
Op 28 januari 1934 schreef ik: 'Duitsland gaat een tijd tegemoet die voor christenen belangrijk is. De nationaalsocialistische beweging heeft nu definitief de macht. Het tijdperk van Hitler is nu 1 jaar oud. Orde en rust heerst weer in het land.
Uit steeds meer schoorstenen komt weer zwarte rook. De jeugd kijkt weer met vertrouwen naar de toekomst. De boer kijkt weer met heldere blik naar zijn velden en fruitbomen, met in zijn hart het
brandende vuur van een ontwakend Duitsland. En de Christus? Hoe staat het er met Hem voor in Duitsland? Ja, net als alle andere rangen en standen in de bevolking, moet ook de Evangelische Kerk opnieuw gestalte krijgen, vernieuwd worden. Maar hoe? Tot nu toe hebben we alles nog: bijbels, bijbelstudies enzovoort. Ook wordt het ware evangelie nog verkondigd in de Evangelische Kerk, maar er zijn al andere 'herders' binnengedrongen die ons op een andere weg willen leiden.
Het waarachtige en oprechte leven houdt echter ook een oorlogsverklaring in: 'Onderken de tijd, het uur is nu: in de nationaalsocialist huist de Antichrist!' De heren Hauer, Bergmann, Rosenberg enzovoort, bekende en belangrijke mannen in Duitsland en bevriend met Hitler, kennen de Heiland niet die voor ons stierf, en willen Hem waarschijnlijk ook niet kennen. In onze tijd (de NAZI-tijd) past die gekruisigde Jodenkoning niet: Hij is slechts een fantasie van zuidelijke volken. Wij Duitsers hebben een heldhaftige Germaanse god nodig. Ja, in dit ontwaakte, sterke en zelfbewuste Duitsland past deze Jezus van Nazareth niet. Dwazen, wanneer jullie visie op het christendom 'in de tijd moet passen of daaraan aangepast moet worden', komt die visie mij op dit moment (in de NAZI-tijd) slechter voor dan alle andere visies op het christendom daarvóór. Overigens past het Woord van God, het evangelie, het geloof in de Gekruisigde in elke tijd; het blijft altijd 'modern'. Het bewijs daarvoor is dat het evangelie ook vandaag nog leeft, ondanks vele christenvervolgingen.' Tot zover mijn dagboek.
Enkele jaren later moest ik in Dresden twee jaar in militaire dienst. Ik was hospik in een veldhospitaal, en de tijd voor mijn jaarlijks verlof was aangebroken. Ik zei dat ik met de trein naar Innsbruck wilde.
Al mijn wensen werden ingewilligd, en ik mocht gewoon in burgerkleding vertrekken. Dus trok ik mijn reiskleding aan: een zwarte bandfluwelen korte
broek en een zwart fluwelen jack met witte boord en wandelschoenen. Ik was klaar voor mijn geliefde
Innsbruckse bergen! Daar aangekomen zocht ik naar de jeugdherberg. Al snel vond ik het gebouw en ging naar binnen. Maar wat was dat? Daar zat een onderofficier.
Op zijn verzoek toonde ik hem mijn verlofpas en identiteitsbewijs, en op mijn verbaasde vragen reageerde hij met: 'Kijk maar of je ergens nog een vrij plekje kunt vinden.' Al snel vond ik een strobed en na die lange treinreis viel ik
als een blok in slaap. Van de aankomst van de troep soldaten die later kwam en 's morgens vroeg alweer
vertrokken was, had ik niets gemerkt. Toen stond ik weer voor de onderofficier. Op mijn vraag antwoorde hij: 'Ja weet je, de kamaraden zijn op het station. Zij moeten daar alles afzetten omdat de Führer met de extra trein terugkeert van zijn bezoek aan Mussolini. Hij stopt kort in Innsbruck en gaat dan verder naar Berlijn!'
Dat moet ik zien, dacht ik. Ik wil die veelgeprezen Führer ook wel eens zien. Een grote mensenmassa stroomde naar het station tot aan de hoofdingang. Hij zou op perron 3 binnenkomen. Rond dat perron hadden SS-soldaten alles afgezet. Wie kon daar nu ongezien doorheen komen! Tot op de dag van vandaag begrijp ik nog niet wat er toen gebeurde. Omdat ik dun was, lukte het me om me achter langs een kaartjesloket te onttrekken aan de massa. Ik rende de trap af, liep door de tunnels onder het stationsgebouw door en liep de trap op naar perron 3. Ik schrok even. De SS! Ik stond in mijn wandelkleding vlak achter deze zwartjassen die hun Führer moesten beschermen. Ik sprong in één keer over de afzetting heen. Niemand hield me tegen. Als een vreemde eend in de bijt stond ik als burger
voor een rij SS-ers op de trein te wachten, die heel langzaam het station binnenreed. De trein stopte met het geopende venster precies waar ik stond te wachten. De 'van God gezonden Führer' keek naar buiten en gaf mij de hand - zijn blik bleef mij heel mijn leven bij. Er viel geen woord, maar toch ontmoetten twee werelden elkaar: aan de ene kant een eenvoudige jongere die de Jodenkoning, de Koning der koningen, De Heer der heren, de Levensvorst, het Licht en de Waarheid in Jezus Christus aanbad - aan de andere kant een blik van demonie, die zich presenteerde als een 'engel des lichts', maar die in werkelijkheid een duivel was die van het begin af aan gelogen had.
God liet op dat moment toe dat ik deze Adolf Hitler diep in de ogen kon kijken en hem kon zien zoals hij was: geen SS-er die dat kon verhinderen. Ik verdween snel uit het station en beklom moedig en vrolijk de meer dan 2000 meter hoge berg Havelekar. Op de top van de berg liet ik alles nog eens aan mijn geestesoog voorbijtrekken en werd bevestigd in wat ik jaren tevoren in 1933-34 in mijn dagboek schreef. Die ene blik van Hitler was genoeg. Al snel zou duidelijk worden dat deze Ver-Führer (Ver-Leider) zich danig verrekend had. Hij kreeg van God (de Heer van de geschiedenis) geen 1000 jaren, maar 12. Miljoenen Joden werden onder Hitler omgebracht, en God antwoordde met het getal 12, het getal van de stammen Israëls.